- paard
- {{paard}}{{/term}}1 [dier; ook gymnastiektoestel] cheval 〈m.〉2 [schaakstuk] cavalier 〈m.〉♦voorbeelden:1 〈figuurlijk〉 het beste paard van stal • le meilleur de touseen blind paard zou er geen schade doen • il n'y a guère que les quatre mursop het verkeerde paard wedden • miser sur le mauvais chevalhet vliegende paard • le cheval ailéhet paard achter de wagen spannen • mettre la charrue devant les boeufsover het paard getild zijn • ±être gâtéte paard stijgen • monter à chevalte paard zitten • être en selle〈figuurlijk〉 iemand te paard helpen • mettre qn. en sellewerken als een paard • travailler comme un boeufzo sterk als een paard • fort comme un boeuf〈Algemeen Zuid-Nederlands〉 zo dom als het paard van Christus • bête à manger du foin〈spreekwoord〉 men moet een gegeven paard niet in de bek zien • à cheval donné, on ne regarde pas la bouche
Deens-Russisch woordenboek. 2015.